Een geitenhouder verkreeg in 2019 een omgevingsvergunning voor een uitbreiding van 275 melkgeiten en een vermindering van het aantal fokgeiten met 85 stuks. Een omwonende tekende hiertegen beroep aan. In 2022 oordeelde de rechtbank dat de gemeente onvoldoende had onderzocht en onvoldoende deugdelijk had gemotiveerd waarom zij geen aanleiding zag om de vergunning te weigeren vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s van de uitbreiding.
De geitenhouder stelde hiertegen met succes hoger beroep in bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De afdeling overwoog dat de onderzoeken geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten bevatten over de oorzaak van gezondheidsrisico’s bij omwonenden van geitenhouderijen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de indicatie dat zich gezondheidseffecten kunnen voordoen de gemeente had moeten aanzetten om nader te onderzoeken of al dan niet een milieueffectrapport (MER) moest worden gemaakt.
De gemeente was er terecht van uitgegaan dat algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over die gezondheidseffecten ontbreken. Daarom mocht zij stellen dat eventuele gezondheidsrisico’s voor de omwonenden geen aanleiding geven voor het maken van een MER. Het bestaan van enkel een indicatie dat zich gezondheidseffecten kunnen voordoen, was onvoldoende voor het oordeel dat de gemeente zich ten onrechte op dat standpunt had gesteld.
Bij dat standpunt had de gemeente bovendien betrokken dat de aangevraagde uitbreiding met slechts 190 geiten relatief klein is. Daarnaast is de veedichtheid in het gebied laag, zijn er geen andere geitenhouderijen in de directe omgeving, is de achtergrondconcentratie aan fijnstof laag en worden er binnen de inrichting hygiënemaatregelen genomen.