Schapenhouder biedt dieren voldoende bescherming tegen wolf

Het Besluit houders van dieren (Bhd) verplicht veehouders buiten gehouden dieren bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.

Bij een schapenhouder waren de afgelopen jaren enkele tientallen schapen gedood door wolven. Ook moest een aantal gewonde dieren worden afgemaakt. Voor de Stichting Animal Rights was dit aanleiding om de minister van LNV te verzoeken handhavend op te treden tegen de schapenhouder. Deze zou geen of onvoldoende voorzorgsmaatregelen hebben genomen om zijn schapen te beschermen tegen aanvallen door een wolf. De schapenhouder had een wolfwerend raster laten plaatsen, maar ook daarna hadden nog aanvallen op zijn schapen plaatsgevonden. De minister heeft het handhavingsverzoek afgewzen, omdat er nog geen wettelijke verplichting tot de bescherming tegen de wolf is. Er wordt nog geanalyseerd hoe de verplichting rond de bescherming tegen wolven concreet zal moeten worden ingevuld. 

De stichting maakte bezwaar tegen het afwijzingsbesluit van de minister en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De schapenhouder had naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gedaan wat onder de huidige omstandigheden van hem verwacht kon worden om aanvallen op zijn schapen te voorkomen en zijn dieren tegen wolven te beschermen. De door Bij12 opgestelde ‘Faunaschade Preventiekit’ schrijft op geen enkele wijze dwingend voor in een aangewezen wolventerritorium een wolfwerend raster aan te brengen. Ook in regelgeving op grond waarvan de minister bevoegd is tot optreden zijn dergelijke verplichtingen thans niet opgenomen. Verder is niet gebleken dat het wolfwerende raster, dat de schapenhouder had aangebracht, dermate gebrekkig zou zijn dat de wolf de schapen (toch) heeft kunnen aanvallen. Daarbij was van belang dat niet geheel duidelijk was geworden, hoe de wolf de percelen van de schapenhouder – ondanks het aanwezige wolfwerende raster – was binnengedrongen.

Er was daarom geen sprake van overtreding van artikel 1.6, derde lid, Bhd. Daarom zag de voorzieningenrechter geen aanleiding om de minister te gelasten handhavend op te treden tegen de schapenhouder. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Bron:College van Beroep voor het Bedrijfsleven | jurisprudentie | 07-06-2023